Dit keer kom ik door de achterdeur, roep eerst, trek mijn
schoenen uit, er staan er al verschillenden,

tel de kisten met uien, de opgestapelde oogst, opgedroogde
aarde en het aantal mensen om tafel in de volgende

ruimte, waar het eindelijk warm is, damp tegen de ramen,
een plastic kleed op tafel. Schafttijd, gepraat door

elkaar heen, stotende borden, schrapende lepels. Straks mag
ik een deur verder, kom ik bij het pluche op

tafel, de kast met zondagse spullen, het raam naar de straat
en het gordijn een beetje opzijgeschoven.

Daar ligt de bijbel open, een bril op de dag van gisteren, naast
de stoel het mandje met verstelwerk, de kleur van

de trui van oom Piet en tegen het gehaakte kleedje op de rug
van de fauteuil rust de grootmoeder, haar mond wijd.