Ik ken deze geur, zegt S. als we langs de voortuinen lopen
die grenzen aan de hoofdweg waar altijd alle

auto’s eerst mogen, hij herhaalt mij zuchtend bij elk stoplicht,
de torenklok acht slaat en dan is het acht uur,

vertelt hij mij, en we door nauwe steegjes van slecht geplaatste
voertuigen eindelijk Emma ontwaren die haar

roze fietsje reeds geparkeerd heeft en geduldig wacht. Ik denk
dat ik haar al zie, had S. onderweg gezegd.

Het was nog midden in zijn betoog over de lavendel, die lekkerder
rook dan auto’s tenzij je daarin zat en het nut

van een voortuin met fietsenrek. Dat was na de overwinning van
de Engelsen die hij pas kon accepteren toen hij zich

herinnerde dat hij daar geboren was en voor de beschrijving van
zijn nieuwe zomerpyjama, met blote mouwen!