Rond zevenen is er nog een ruzie op de hoek van de straat,
om acht uur knetteren er nog twee brommers, om

kwart over negen klinkt een knalletje en zoeft een enkeling
door de geluidsbarrière, daarna valt de stilte

als voorgoed in. Alsof het gesneeuwd heeft maar dan zwart,
alsof er een deken ligt maar dan over het hoofd,

alsof die laatste voorbijganger alles meegenomen heeft, ogen
dicht dan en morgen pas kijken. In de vroege

ochtend blaft zelfs geen hond. Op het venster verschijnen
druppels die je niet hoort. Zelfs het zachte zuchten

blijft uit. De lege stad doet eindelijk denken aan het weiland
verderop maar dan zonder de geuren, een

oneindige vlakte zonder piepend hek of beesten maar met een
beloftevolle damp boven het veld.