Terwijl ik haar niet ken, droom ik over haar. Ze duwt steeds
tegen de deuren en komt met haar hoofd

en schouders tevoorschijn. Er is een vergadering in twee zalen
waar ze beslist bij wil zijn maar elke keer

stuur ik haar terug om een klus af te maken en pas als dat klaar
is omhels ik haar en trek haar in de kring

waarmee een gesprek eindeloos opnieuw begint. Dan wordt
iedereen een voor een weggestuurd. Een kaal

kantoor, sneeuw buiten, een witte wereld. Ik mis haar maar
nog steeds ken ik haar niet. Ik voel alleen

haar lange haar, vochtig tegen mijn hals en dunne armen die
zich ineen haken achter mij, zo hangt zij

lange tijd. Als ik wegga loop ik extra voorzichtig maar dat is
alleen vanwege de glibberende blauwachtige wegen.