Waar ging het vanmorgen over, vraagt hij en hij strijkt
langs mijn gezicht met een, twee vingers.

Ik stond in een schuur en daalde een trappetje af en kwam
in een kelder die naar schimmel rook en kou

en zag groenten die kronkelige takken hadden die knakten
als botten en een halve grijns op hun ronde

vorm en een kleur als beton net voor het opdrogen. Ik zag
mijn vader kisten stapelen, er was

een kind dat op de grond speelde en ik wilde roepen dat
het kou zou vatten maar kon niets zeggen. De

trap verdween en de ruimte golfde tot groter en verder en
opeens stonden overal vrouwen te werken

achter grote schragen vol grauwe waar. Een rood lampje
piepte maar dat was net voordat die vingers kwamen.