In de bovenste kamer staat het laatste schilderij op de ezel, hij
duwt me licht omhoog zodat ik tot daar

reik en de kleuren zie en de materialen ruik en de doeken, zijn
kruk, het doosje waarin zijn moeder zijn eerste

lok haar bewaarde en de foto’s van hem als kind, een model
uitgestrekt op tafel, een gedroogde bloem

en een flard van een overhemd. Als op de laatste trede van een
toren zal mijn gezicht ronddraaien om elk

uitzicht te pakken, balanceren zal ik, een beetje duizelig, om
dan plaats te maken voor hem, duwend

tegen elkaar, want helemaal bovenin is slechts plaats voor een.
Bovendien heeft hij geen hoogtevrees. Hij

zal de haan zijn op de toren, de wind voelen en draaien terwijl
hij nog wat geel aanbrengt, tot aan beneden houd ik me vast.