Als ik denk dat ze haasje-over doen, blijkt de helft van de
voorovergebogen lijven stijf en koud en rent

de andere helft op lieslaarzen naar een veilige uitgang. De
kleding is identiek, de grootte ook. Het is een

detail in een optocht, het wachten is op de grote drum en het
meisje in plooirokje dat een pirouette zal draaien

zoals beloofd. Men verdringt zich. Toch sta ik daar alleen,
zelfs geen vader die ik meestal tegenkom, een

beetje zwaaiend met heel grote hand en waar ik dan naar toe
wil rennen terwijl mijn benen het niet doen en de

afstand nooit kleiner wordt. Pas later wordt het nut van de
grote laarzen me duidelijk, het water, warm dit keer,

stijgt tot mijn lippen. Er blijft slechts een vierkantje straat
over waar dat rokje verloren ligt.