In plaats van nieuwe woorden uit de wachtborden die boven of
tegenover ons hangen, maak ik rekensommen.

Had ik eerst nog zeven verschillende wijzen waarop ik haar
naam spelde, nu weet ik precies hoe oud zij

was toen ze naast me fietste, mijn dochter optilde, dennenappels
spaarde voor mijn zonen of door het venster

naar de maan gluurde en het weer voorspelde. Waren het eerst
de klanken uit haar thuisland die ik

oefende, nu zijn het de rijtjes in haar keurig handschrift in het
schriftje zonder inktvlek, bijna de

optelling van de boodschappen op het flintertje papier dat door
mijn vader reeds beschreven haar slechts

de achterkant laat. Bij dat alles is het gruwelijk koud alsof ik
haar opgraaf uit bevroren grond, bloemen en al.

 

(vandaag is het zeven jaar geleden dat mijn mamma overleed)