In de paar minuten dat het langer duurt voordat het scherm haar
dagelijkse stand aanneemt, de iconen oplichten, het

licht gesnor me doet herinneren aan de kat, breekt een milde angst
uit dat het nooit meer gebeurt: nooit

zal ik nog doen wat ik elke dag doe, de start van een dwangmatige
handeling. Een apparaat aarzelt waar ik al

klaar zit, handen geheven en de adelaarsblik reeds geworpen terwijl
het lijf altijd nog wat hangt tegen de slaap aan,

verlangt naar de dromen en het warme onderkomen of een ochtend
als bij een logeerpartij, iemand die koffie voor me maakt,

nog een aai geeft, even op me ligt, praat over zijn moeder of een
politieke verwikkeling in A. Zes tellen later

en deze zinnen zijn reeds gemaakt, ergens tussen die streling en
dat bezoek van de wereld en de eerste koffie.