Ze plukt het haar van mijn jasje, engelenhaar, zegt ze, omdat
het krult maar mijn stroblonde haar valt

recht naar beneden, kan ik daarom niet tegen die zachte en
dwingende aanraking van handen die

verzamelen en tegelijkertijd corrigeren alsof mijn moeder aan
de zoom van mijn kleding trekt in de hoop

dat het minder ordinair wordt, minder vol en minder zwart?
Ik wil niet voelen, zelfs al is het nauwelijks

en ik wil niet dat zij zegt dat ook zij haar verliest en naar de
grond wijst, ik wil niet delen en ik wil

het bestaan van engelen ontkrachten. Dan zegt ze nog iets over
de lengte en mijn schouders krimpen en op

straat denk ik steeds achterom te moeten kijken of zij me niet
volgt, kokette stappen die leeg en hol klinken.