Pas in de boomhut, licht tussen de zwaar buigende takken, krakend
en heen en weer schommelend alsof we hard rennend

van de ene hoek naar de andere springen, is er een evenwicht dat
tussen de ene gedachte en de andere spant, een

tevredenheid met de woorden van een derde en die van onszelf,
geneurie onder de muziek door dat ijl en hoog

bijna in gesprek gaat met ons. Eerst het voedsel, de flakkerende
kaars, het verstommen van alle eerdere geluiden dan

die van de wind, het spookdonkere en glanzende oppervlak door
de natte ramen, een klok die slaat, dan dat

wiegen dat bijkans spel is. Alles vervangt je tussenkomst en de
behoefte dat je ingrijpen zou, er is niets dat we

niet eerder zagen. Het bladerdek een constructie die niet bedacht
is maar toch werkt evenals de stammen die ons dragen.