Als je op je leven terugkijkt, zijn er dan plaatsen waarop je de vinger kunt leggen, zoals kruispunten op een plattegrond, of een punt van studie bij Shakespeare, waar je kunt zeggen: ‘Daar! Dat is het punt waar alles veranderde, het woord waarom alles draaide!’
Ik vind dat moeilijk. Ik voel me als een krankzinnige. Ik loop mijn huurkamer rond, een lullig krot vol ditjes en datjes van overgeschoten meubelstukken van de huisbaas en een paar stervende planten op de vensterbanken. Ik praat tegen mijzelf, mijzelf, mijzelf. Nu ben ik bijdehand genoeg om vrij goed een dialoog aan de gang te houden, maar het probleem is dat er geen weerwoord is, geen andere stem dan de mijne ik wil een andere waarheid horen, maar het moet wel een waarheid zijn. Ik praat tegen de planten, maar zij verschrompelen en gaan dood. Ik had graag gewild dat mijn leven een kunstwerk zou worden, maar als ik ernaar tracht te kijken, zwelt en krimpt het als de wanden in een koortsvisioen.

Marilyn French, uit: The women’s room, III, hoofdstuk 2 (vertaald tot De nieuwe fase en later in Ruimte voor vrouwen)