De heer B. draagt niet langer mijn naam in inkt op zijn hand,
hij roept haar bij binnenkomst, draait in pirouette

met zijn rollator om mij heen, zegt dat we elkaar hier allemaal
tutoyeren en hoe hij van vrouwen houdt, hij

noemt ze die middag allemaal even zoals we daar om hem heen
zitten en horen hoe andermaal iedereen nog

lang en gelukkig leeft of prins wordt dankzij een betovering of
door dappere strijd ijs- en vuurstorm doorklieft en

kasteel, schatten en haar wint, hij zou het voordoen als het nog
kon maar hij heeft ook overal pijn, zegt hij, als we

daarna alleen nog even praten, je zou het niet zeggen, ik weet
het, en daarna komen we alsnog om in oorlog en

kindergeschrei, door op hol geslagen paarden, foute beslissingen
en jarenlange eenzaamheid of mevrouw K.

 

(in de voorleesgroep  gisteren een Keltisch anoniem sprookje
over een zwart paard)