Geduldig zit hij al op me te wachten, schuilend ook
voor de geluiden van het huis, opgekruld

boven zijn omgekeerde rollator en met het hoofd in
zijn handen waar, op de zijkant van de

linker duim, mijn naam gekrast staat alsof hij zich
met een gebaar heeft getatoeëerd dat ons

voorgoed aan elkaar bindt en deze ruimte, dit handelen
voor altijd koppelt aan mijn zoete stem en

de gure novemberdag waarop Sinterklaas schipbreuk
lijdt, al zeggen de pakjes in de grote zaal

iets anders. Mijn buurvrouw fluistert me later toe dat
ze leeg zijn hoor, maar hij beweert iets

anders. Wat is je geheugen toch goed, zegt hij, omdat
ik zijn verhaal nog ken. De inkt is droog, de

perkamenten huid vouwt zich om de mijne. Er zijn
zoveel vrouwennamen, verontschuldigt hij zich.