We verzamelen de ruimte, echoën naar onszelf, hangen
ons over de stoel alsof we een jurkje zijn,

we hebben buiten gelegen en de zon heeft ons verwarmd,
we wapperden wat om de stoelpoot heen, draaiden

ons vast, zagen ons in de achtertuin landen van een niets
vermoedende pappa die ook de baby op het

kunstgrasmatje niet zag en stegen weer omhoog tot we
botsten aan de randen, onmetelijk vrij

opeens en lichter dan in jaren, trekkend en scheurend wilden
we hoger en verder tot

we ons vleiden tegen de wolken, de sponning van het raam,
de tegels op het balkon, de omtrek van ons lijf,

toen zwaaide ook die pappa en stak zijn duim omhoog terwijl
het kind zich rolde tot onder het konijnenhok.