Misschien is het iemand die onbekend nog, onbemind,
de ruimtes ziet tussen mijn aarzelen en doen,

mijn denken en doen, mijn uitstellen en doen, die de
bellen ziet die ik blaas en de happen lucht die

ik neem, met bolle wangen me verzet, met ingetrokken
kaken me herneem, die het vertraagd stappen

ziet en mijn gebrek aan snelheid herkent, alleen vandaag,
vandaag dan, die niet duwt en trekt maar

alvast naar voren rent en zich dan omdraait en met wijd
open armen me opwacht, niet nu, niet

nu, die niets zegt over het zwart op mijn schouders, niets
doet aan het zwart op mijn schouders, alleen maar

daar staat en wacht, ik dan, mij dan, tegen wind in, nat
van het water dat, tot de lippen staand, wacht.