Niets erger dan te weten dat hij daar zou zitten, handen
om het glas, druk pratend met, mij in het

voorbijgaan zou zien, op zou staan, me aan mijn mouw
zou trekken en zou beginnen met loze praatjes

als hoe het ging, ik zag er goed uit, genoot ik ook zo van
de lente en was ik verdwaald misschien,

wilde ik niet een glas met hem drinken daar, wijzend op
de krakende rieten stoelen die hij met haar

deelde. Niets erger dan dat gemakkelijk praten over niets,
dat neerzitten en niet de inhoud van het glas

langzaam uitgieten over zijn kruis, ik houd van de herfst,
me voorstellen als zijn vrouw, haar reactie,

niets erger dan doen alsof je elkaar kent en verdwaald
was in je eigen stad en je eigen hart.