Tegenover mij een jongen die op het zelfde moment zijn
ogen opent, zijn hoofd ook tegen

de glasplaat alsof we verkoeling zoeken in een verhit
ogenblik en in ieder geval steun. Rond ons

heeft iedereen een mening en elke opvatting wordt met
uitgebreide toelichting en groot gevoel voor

eigen gelijk gedeeld. Men spreekt elkaar wat tegen, men
wijst, men vergelijkt de schermpjes terwijl

grijze weilanden aan ons voorbij trekken. Ik meen schapen
te horen, geiten die hobbelend op me afkomen,

klagende hongerige beesten. Zijn ogen zijn bruin met
spikkeltjes, zijn hoofd te groot, hij

is vreselijk wit. Een vrouw stift haar lippen. Er is niemand
die twijfelt aan de bedoeling van zijn reis.