Het is zo vandaag als altijd, heel lang
zijn als altijd de dagen, als altijd
smelt elke dag te vlug het blokje ijs, terwijl

men nog dagen kijkt naar zijn huid, overal
gaten die er gister niet waren, overal
heden ontwaart, af en aan snelt met afval
en water, als razend de lieflijke geile
maagdelijke wijnranken bijsnijdt, is het
plotseling tijd

met de misplaatste snoeischaar
in het dal vallend bewijst men steeds eindiger
waar men naar omkijkt

Gerrit Kouwenaar, uit: tijden,
verzamelbundel Een eter in het najaar