Een enorme rust omarmt me. Alsof ik opnieuw
in het dorp neerstrijk waar naast de vogels een
enkele man uit een boom tuimelt,

men zich verzamelt rond de stam en ter kerke gaat,
eieren in een schaal aan de weg staan en elk
bijgaand schrift kinderlijk lijkt.

Wisselgeld in de klomp. Alsof ik opnieuw de
verstopplekken vind in mijn eigen huis. Koele
kelders waarin het stof op de flessen,

ingemaakte vruchten met verlopen etiketten en
weer die geruststellende blauwe inkt waarmee ik
hem de rijmpjes verzamelde. Alsof

de uitgestoken hand aan de overkant van het erf
me langer vasthoudt. Het orgelspel blijft rond de
toren hangen zoals de vliegen boven

het dampend voedsel, er wordt opnieuw opgeschept,
de deuren klepperen, zomaar kan gezongen worden,
men hoeft niet eens wijs te houden.