Op dagen dat je niet zou kunnen schrijven – je bent
gehinderd door plasjes water die zuigend

je onderdelen naar beneden en vervolgens op verkeerde
oppervlakten trekken waardoor je

min of meer hecht aan rare tijden en plaatsen – zou er
een soort van garantstelling moeten zijn die

het bestaan desondanks waarborgt: een man die met
zijn handen wappert, een ober die

overuren draait, een boom die haar takken boven je
spreidt en zachtjes draait en een moeder die

haar koeltas, versierd met schelpjes, op fluistertoon naast
je neerzet, waarin die ene fles oranje

Exota die vermoedelijk in je hand ontploft zodra je weer
beweegt, maar niettegenstaande

dat geluk brengt, die afleiding, dat draaien van de uren als
aan een transistor die alleen zomerhits brengt.