Hij zegt dat hij over mij vertelt. Ik stel het me zo voor:
driftige gebaren waarmee mijn wanden

in één nacht veranderen van kleur, grote halen waarmee
geplukte bloemen tegen het wit worden

gesmeten, tussen duim en wijsvinger herhaalde afstanden
voor mijn kromgebogen gestalte over

tere garens, woekerende woorden, hongerige kinderen en
hem soms. Ik weet niet of ze luisteren.

Hij vertelt over haar, beweert dat we allemaal hetzelfde
zijn maar haar stappen zijn zoveel keuriger

zoals haar lippen zoveel dunner zijn. Misschien komt het
ook omdat ik zijn handen mis die

bij haar beschrijving verloren gaan: de kleine ijverige en
verkleurde schalen waarin hij ons opdient.