‘En niet alleen het struikgewas, ook jegens de bomen koester ik een groot wantrouwen. Heb ik altijd al gewantrouwd. Met de bomen heb ik zo het een en ander meegemaakt, daar zou ik veel over kunnen vertellen.
Ik heb overigens nooit gemerkt dat de bomen en het struikgewas, het mos en het zand, de takjes en de sprieten, ja, de bosranden, dat die er ooit bezwaar tegen hebben gemaakt, dat ik ze wantrouw.
Ik heb ze openlijk beschuldigd, ik heb in ettelijke bijeenkomsten over ‘het schuldig landschap’ gesproken, maar ze gaven geen kik.
Het landschap geeft nog steeds geen kik. Het volgt slechts de bevelen der seizoenen op. Het pronkt, het groeit en het vervalt. Het zwijgt.
Is dat niet groots? Is dat niet plechtig? Ik vind het laakbaar en loffelijk tegelijk.’

Armando, uit: De straat en het struikgewas