Als de regen stopt, komen de vogels. Zwarte schaduwen
voorbij dit venster. Vleugels wiekend, krassend

over elkaar, dalend alsof de adem even ingehouden wordt,
dan met een zucht landend, verend

op het mos onder de enorme kastanjebomen. Cirkels van
vergeelde banen en zwarte, natte, nieuwe sporen.

Dat alles alleen als we staan en onze lippen tegen het venster
leggen. Een beetje alsof we weten dat

hij bestaat maar het niet noodzakelijk is hem te zien. Kusjes
drukkend op het glas maar niet tikkend op

de ramen onszelf kenbaar maken. Hartjes tekenen nadat we
ademen, misschien brood verzamelen en onze

losse polsen. Het glas echter gesloten houden, witte draden
van een tekening zichtbaar tot morgen.