Zij kwam daar voor mij, zei zij. Dat heeft hij
nog nooit gedaan. Het is

zo’n regel die blijft hangen in je als de regen
die zacht over het land glijdt met

aarzelende halen. Het is het veranderende land
vanuit de treinen die je alleen

neemt. Nauwelijks kleur nog. Lege fabriekshallen.
Half afgemaakte wegen. Een

soort van thuis als je de beschreven plek vindt.
De route in de prullenbak, plakjes

leverworst op een plastic bordje waarover de
vonkjes as van de dichter voor je,

natte handen die van weerzien spreken. En zij
dan. Het is net, zei ze, alsof alles

één geheel vormt; alsof u begint en dan afdaalt
tot, langzaam, en de cirkel sluit.

 

(voor de onbekende lezer uit G. die haar paraplu
en meer deelde)