Om zijn pols het bloedkoraal waarmee mijn familie
zich insnoerde alsof ze hun nekken wilden
verlengen tot, het goud langszij prikkend in hun huid,
doornenkronen waarmee. Het maakt hem
sterker, zegt hij, sindsdien voelt hij zich beter dan
ooit. Ik wilde altijd de slotjes openen om
de afdruk te zien die het achterliet, mijn stenen waren
geen ronde kralen maar tandachtige
vormen waarin gaatjes en punten; ruw, zei mijn beppe
alsof ze zelf in zee was afgedaald en
haar schatten had gehaald. Ik hield van de kleur zoals
ik van de naam hield. Hem benijd ik
zijn rust, zijn overtuiging, de prachtige Oosterse woorden
en de ruimte waarin hij zich vrij beweegt.
(voor R.)
Ron
7 januari 2016 — 08:12
Bedankt voor dit gedicht dat ik persoonlijk opvat
Maar ook weer los laat in de vrijheid dat het verdiend !
alja
7 januari 2016 — 15:03
zo hoort het 🙂