De litanie van overdag verandert ’s nachts in
klein gemompel, zwarte grapjes over

masten die omvallen op reeds verspreide delen
van het lijf, regen die van beneden

het schip optilt, sowieso komt zij nooit meer
thuis, kinderlijk gefluister ook wel.

Er is een grappige stem die vanonder de dekens
voorleest, hij heeft een holletje gegraven,

zij probeert met leesbril het licht te vangen, hij
slaapt bij anderhalve bladzijde.

Dat het over hem gaat, zegt ze nog, en hoe de
mier het woord aan eekhoorn uitlegde

en hoe het aardvarken vervolgens om vergeving
vroeg. Hij was zo ontevreden, meende hij.