De dichter die oprecht ervan overtuigd is dat
hij God is, wil vandaag een moord plegen

en als God mag hij dat natuurlijk. Er zijn vast
redenen die hem bijvoorbaat vrijpleiten

en evenzoveel redenen hem zijn gang te laten
gaan. Hij wil zijn eigen gedaante kwijt

zoals hij zijn rood fluwelen jasje liet wapperen,
een persoonsbewijs, zijn tas met wat

geschreven verzen, de minnaar in hem. Dat
hij nog wat talmt, is omdat hij discipelen

wilt die schreeuwen om het tegendeel en een
jankende vrouw aan zijn voeten.

Zijn moeder huilde, lang geleden. Om God te
worden is hij reeds een keer doodgegaan.