Trekkend van dorp naar dorp staan de kerken
open en hoewel ik mezelf zie zitten

op de harde houten banken, mijn ogen tellen
de namen op de geschilderde lijsten

langszij de spreekstoel en de stralen zon door
de gebrandschilderde ramen, of mijn

vader vanachter het orgel met ver daar beneden
de familieleden en ook wel

de stenen scheef in de oude tuin, de hakken
vol zwart van de zachte zwarte vloer,

de mannen zacht slapend, de vrouwen met
de handen om het tasje in de schoot,

gun ik mij niet dezelfde tijd, niet dezelfde
gedachten als toen en stap niet af,

denk slechts aan het eerste kopje koffie dat
het aller-lekkerst was die zondagen vroeg.