Hij vermijdt mijn littekens zoals hij
mij ongezien onder zich

schuift. Ze zijn dicht, zegt hij tegen
de ochtend, de deken

hoog getrokken. Niets is heel nog.
De nacht vol stemmen aan

de overkant, het verdriet in het water,
zijn boot die golven maakt.

Mijn vingers lengen in zijn geulen.
Er zijn geen bewijzen nodig, dat

bedoelt hij. Misschien een centje voor
de brugwachter, een kusje in

de lucht. Dat je jezelf terugvouwt en
in elkaar voegt, bedoel ik.