De regen van noem mij desnoods geen regen
wordt door geen oor wordt door de huid gehoord.
Booglamplicht geeft waarom daarom zijn zegen;
de hemel zwijgt en zwijgt van enzovoort.
En niemand komt niemand dan niemand tegen.
En iemand zegt ik ben een iemandswoord.
En iemand zegt ik ben maar ben verzwegen.
De hemel zwijgt en zwijgt want enzovoort.
En wij wijzelf gaan wonderlijke wegen:
wij varen om de tropen van de noord
figuurlijk zelfs met ons figuur verlegen.
En staan op straat en lopen toch weer door ‘t
Noem mij desnoods noem mij desnoods dan regen.
De hemel zwijgt en zwijgt en enzovoort.

Hans Andreus, ’s Nachts