Het hek vergeten dicht te doen, ontsnappen mij
de verhalen als een bezoeker die

voortijdig het pand verlaat. Er was geen koek
bij de koffie, er was geen

koffie, er was geen kopje, we zaten maar wat
doelloos te praten over het weer,

eigenlijk was er niemand die binnenkwam. Later
zou men alleen zwaaien vanaf

de kant van de weg. Er was een reden die ik
vergat. Ik droeg de naam van mijn vader.

De bomen ruisen hem na. Eerst moet het liedboek
weer op het harmonium liggen, zijn

zware handen daarboven. Mijn benen bungelend
vanaf de groenrode toegangspoort.

Dan pas de aanhef. ‘Ik schrijf je vanuit mijn
schuilplaats’ en ‘liefste’.