De dekens zijn overal hetzelfde: lichtgeel
geblokt, dun en haastig geworpen over.

De mensen zijn overal hetzelfde: wachtend
klagend over tijden, voorrang,

graad van lijden en elkaar totdat de dokter
hen roept, de hand schudt en

alles opeens logisch is, vermakelijk zelfs.
Vanzelfsprekend de druk,

de zorg, het delen, zelfs met de gordijnen
dicht. De bladzijden slaan zich om.

We flemen thuiszorg, nazorg, bijzaak, geluk.
Onderweg houden we handen.

In de metro een angstig meisje, een jongetje
met zijn hoofd in verband.

Als bijwerking noteren we een stekende zon
maar koude windvlagen op de brug.