Terwijl het dorp me probeert te omarmen, met
dunne grijze takken en zwarte vogels
en veel zangerige gesprekken bij de vrijdagse
viskar, kotst de stad me uit.
Straten breken zich op, gebouwen verdwijnen
van hun vaste hoek, bewoners
geven niet thuis. Mijn hakken scherpen zich
aan haar straten, mijn fiets valt
voorbij het rek. Oliebollen lokken reizigers
uit hun treinen, de wind waait
voorbij de kerk, glas ligt gebroken naast een
auto, een stuurse man noteert.
De vrouw met de hondjes loopt dezelfde route
alleen dit keer ziet ze me niet.
Blewbird
29 november 2014 — 09:25
Laat het dorp toe. Je beeld van de (die!) stad zeer treffend!
alja
29 november 2014 — 09:45
ik zal het doen, dank je voor het lezen
hennie van ee
29 november 2014 — 10:41
ik zie het gebeuren
alja
29 november 2014 — 10:44
🙂
Elbert Gonggrijp
29 november 2014 — 22:34
Ik zie het duidelijk als een jouw kenmerkend gedicht, zeker gezien jouw huidige woonsituatie. Grappig om dan op te voeren dat de stad zich ineens tegen je keert. Erg mooi geschreven weer….
alja
30 november 2014 — 10:11
dank je