Zoals je jezelf soms halverwege de nacht
omkeert, je benen terugvindt boven

je hoofd, je gedachten op de stoffige vloer
onder het bed, je handen een

voor een vallend in je gezicht, zo vind ik
hem, wit wiegend opgestaan,

geluiden voor hem, bewegingen achter hem,
water vallend, lispelend de mond

en dan oplossend in de wanden van het
schemer, het gruis van de droom, de

langgerekte stap in het laken, de halve vorm
naar mij uitgestrekt zoals ik mezelf

soms zoek en lijk te vinden, warm vertier
schuilend tegen.