Geef me nog een jaar.
Morgen ten laatste begin ik eraan, aan een groot boek
Waarin mijn eeuw zal beschreven staan zoals ze was.
De zon zal opgaan over rechtvaardigen en goddelozen.
Lentes en herfsten zullen onfeilbaar terugkeren.
In een natte heester zal een lijster zijn nest afwerken
met klei, en vossen zullen hun vosachtige gangen gaan.

Dat zal het onderwerp zijn, met een paar addenda. Zoals:
legers over bevroren vlakten, vloekend in een veelstemmige
koorzang; het kanon van een tank reusachtig om een
straathoek verschijnend; de rit in de schemer
naar een kamp met wachttorens en prikkeldraad.

Nee het is nog niet voor morgen. Geef me vijf of tien jaar.
Ik denk nog te veel aan de moeders
en aan wat een man is, geboren uit een vrouw.
Hij rolt zich op en beschermt zijn hoofd als zware laarzen
naar hem trappen; als hij vuur vat en wegrent
brandt hij met een heldere vlam; een bulldozer
veegt hem in een kleiput. Haar kind. Met een
teddybeer in z’n armen. Verwekt in extase.

Ik moet nog leren spreken zoals het hoort, kalm.

Czeslaw Milosz: Voorbereiding,
vertaald door Herman de Coninck