Op kleine witte kladblaadjes noteer ik naast
Bepakte paashazen, deinende borsten, zinkende
Boten, een kerktoren in de verte, wat vissen in
Zijn water, een boerderij met bijgebouwen

Halve hooibergen en gordijnen in een wolkje
Zijn instrukties die ik eerst niet horen wil, dan
Niet wil opschrijven, eigenlijk niet wil doen en
Toch moet toepassen, zodat ik schetsend

Nog wat eenden maak, schoorstenen op het dak
Een been door de lucht, een glimlach onder een
Scherpe neus en vogels, handenvol vogels voorbij
De volle appelboom

En terwijl ik de blaadjes vouw en tussen mijn
Oogpotloden en elastiekjes duw, het kladblokje
Keurig in de vensterbank, sta ik traag op, duw
Wat tegen zijn lijf en zeg ‘nou doeg hè’