Ik ben nog nooit zo geweest:
na een en dertig jaar zo klein als een schelp
en zo moe als een oud huis,
waarin spoken tekeer gaan, onvermoeibaar,
Géén schelp, geen huis. Wel het vluchtend omhulsel
van het sidderende dier, levensgroot verschrikt,
dat mijn naam draagt. Maar de naam liefde?
Zo dikwijls die naam en zo zelden die stilte.
Ik heb nu meer dan een en dertig jaar
niet veel rust gehad, de simpele, die van mensen:
ergens naar kijken of luisteren, niet meer denken,
slapen als een kind.
Lieveling zeg niets. Ik ben een vinger,
die alles verkeerd doet zodat hij kan schrijven.
Schrijven en weer schrijven. Ik wilde mijn ogen
wel sluiten en slapen als een schip aan je huid.
Mijn redenen ken ik niet. Heb ik mij gekozen
toen ik nog licht was, een vergeetachtig soort
latere engel? Woorden zijn vals,
woorden zijn katten die krols zijn van wijsheid.
Ik wilde wel slapen als een kind op het strand,
als het kind dat ik niet geweest ben, de man
die niet uit het kind kon groeien, de mens
die nu dan hardloopt in mij, gekke sprinter.
Lieveling, zeg niet. Ik heb zo lang,
eigenlijk zò lang geleefd, het is belachelijk.
Maak als je kunt dat mijn ogen gaan rusten
en dat àchter mijn ogen: de schreeuwende leegte,
waarachter mijn god die dwaas van de liefde.
Hans Andreus: In het twee en dertigste jaar
Reacties door alja
vaak ongewild
dank Frank
het verkeerde perkje
bij alles dat W. vertelt, zegt hij 'maak daar maar ...
hoe lief tegelijkertijd
dank Leonore
de 2e column voor de site van Pom Wolff
Hij is er nog, speelt piano en leest! Dank voor ...
mijn veiligheid
ik houd in alle opzichten meer van het suggestieve, x