Wat mij resteert na een geslaagde openingsborrel
Waarin de opbrengsten naar een goed doel gaan
Is niet de tevredenheid waarmee wij dit alles aangaan
Maar dodelijker het besef

Dat we op onze tenen lopen, heel voorzichtig onszelf
Wringen tussen de ene kijker en de andere en elkaar
Corrigeren bij wat drankverlies uit ons glas en toch ook
Hoe we onze

Ogen sluiten bij een teveel aan beeld en maar door
Blijven produceren, zo is er naast zes bakfietsladingen
Kunst, een twintigtal babies van slechts acht weken
Tot twee jaar waarvan de ouders met

Eindeloos geduld spelen, vegen, op kindertoon praten
En bukken, dat alles gevoegd bij vrieskou en slippend
Herfstblad, een eindeloos verlangen naar het zoet van
Marsepein en

Borstplaat en het zich beperken tot de overgebleven
Chocolademuis en kikker van veel goedkoper allooi
En voortdurend aanwezig in mijn hoofd de correcties
Van mijn lief

Onder het zogenaamd aanbevelenswaardig compliment
“maak daar maar weer poëzie van”, doet mijn lijf
Tollen en schuil gaan in de armen van een soort Sinterklaas
Die vrijgevig en verlegen

Bekent schuldig te zijn aan verzuim en verlating en dan
Belooft het goed te maken, morgen misschien en zeker
Volgende week (in de  nacht steel ik zijn paard en rijd naar
De verte)