Niet van je plaats kunnen komen omdat twee jongetjes zich op en
aan je voeten werpen en vol door het zonlicht en de

legostukjes schuiven over de vloer en flemen en talmen en dansen
en je uiteindelijk duwen tot de voordeur achter je

dichtvalt en de hoek van de straat oplost in de hoofdweg terwijl je
hun gewicht nog blijft voelen, dat lieve niet hinderende

gewicht, en je heel langzaam voorovervalt en eigenlijk gewoon daar
bent blijven liggen met hen over je heen, giechelend en

trekkend en bellenblazend en warm, hun haren in je mond en die
zoete geur, dat licht kleverige van de liefde, en dan

weten dat je zo onder de bank past en kunt blijven, voor altijd en dat
je nooit helemaal nooit iets anders wilt totdat de een

zich opeens herinnert dat hij zijn gymtas nog moet halen van boven
en zelf zijn lunch moet maken, had ik gisteren aardbeien gekocht?