Bij de balie van het ziekenhuis is hij onbekend, de portier
probeert diverse spellingen maar het lijkt erop dat

de dichter verzonnen is door mij of jaren onder een andere
naam heeft gewerkt. Een paar dagen later

heb ik hem aan de telefoon, reeds thuis, en vraag ik hem
hoe het gaat. Waar kennen we elkaar van,

zegt hij, na enige minuten stilte. Ik herhaal mijn naam, er
is geen enkel bewijs van betekenis. Het blijft

stil en hij begint dan maar over de robot die hem geopereerd
heeft. Niet dat ik hem zag, zegt hij maar hij was

zo groot als een kamer. Dan volgen zijn excuses, er zijn er
zoveel, zegt hij, met mijn naam en ik zeg dat

het niets geeft maar voel me als een lege kamer. Langskomen
hoeft niet, zegt hij, en dat hij bijna beter is.