“Of de beweegredenen van Lies echter zuiver literair zijn valt soms te bezien. Op 21 oktober 1885 zegt ze eerlijk: ‘Ik moet je openhartig een bekentenis doen, waarover ik mij zelve schaam, omdat ze in werkelijkheid geheel in strijd is met mijn weinig hechten aan geld; maar het grootste fut dat ik heb met mijn schrijven is?……verdienen! Je haalt zeker al je neus op, alleen bij de gedachte aan een broodschrijfster. Dat zou ik ook doen. Worden bezieling, talent en kunst niet tot iets anders gegeven dan om ze te verkopen? O! Ik ben het hierin niet anders dan geheel met je eens. Maar mij zou het leven zoveel meer waard zijn als ik wist dat er nooit een dag zou aanbreken waarop ik afhankelijk kon worden; wanneer mijn verlangen nu meer voor anderen te kunnen doen, bevredigd werd. Ziedaar lieve Jo, waarom ik zou willen verdienen en dit gaat hier in het land niet zolang men nog geen naam heeft, geen kennissen of kruiwagens bezit in de literaire wereld, en zijn hoofdvak maakt van poëzie. Ik maak oneindig liever verzen dan novellen ofschoon ik heb ondervonden, dat deze als feuilletons tenminste wel betaald worden.”

(Lies van Gogh aan Jo Bongers, latere vrouw van Theo van Gogh)