“Ja; – wie moet lezen wat ik in deze schriften schrijf! En toch, geloof ik, is schrijven zonder de voorstelling dat iemand het leest niet mogelijk, al was die iemand alleen maar de schrijver zelf. Dan vraag ik me ook af: Kun je schrijven zonder een rol te spelen? Je wilt tegenover jezelf een vreemde zijn. Niet in de rol maar wel in de onbewuste beslissing wat voor soort rol ik mezelf toedicht, ligt mijn werkelijkheid. Soms heb ik het gevoel dat je uit het geschrevene tevoorschijn komt als een slang uit zijn huid. Dat is het; Je kunt jezelf niet opschrijven, je kunt alleen een huid afstoten. Maar wie zal zich nog interessereen voor die dode huid! De steeds weer opduikende vaag of de lezer ooit iets anders zal kunnen lezen dan zichzelf is overbodig. Schrijven is geen communicatie met lezers, ook geen communicatie met jezelf, maar communicatie met het onuitspreekbare. Hoe preciezer je je zou kunnen uitdrukken, des te zuiverder zou het onuitspreekbare tevoorschijn treden, dat wil zeggen de werkelijkheid die de schrijver bedrukt en beweegt. We hebben de taal om stom te worden. Wie zwijgt is niet stom. Wie zwijgt heeft niet eens een vermoeden van wie hij niet is.”

uit Stiller, Max Frisch