Het was volle maan, hij had gekeken naar die bol van licht, er
was een geur van voorbije zomer, bladeren op
het wegdek, spinnen in de bomen, geen mens op straat. Voor
hem zat een haas naar hetzelfde te kijken, oren
tegen elkaar gevleid, en dacht even diepe dingen. Hij minderde
vaart, er was niets mis met zijn ogen, zei hij
tegen zichzelf, het beest draaide zich om en verwisselende het
natuurverschijnsel voor zijn
rechterkoplamp. Hij bleef staren en hupte toen op het licht af.
Beiden voelden een bons, een lichte trilling.
Het was alsof de haas op schoot lag en zijn laatste warmte aan
hem gaf, het bloed over zijn dijen liep, zijn
vingers over de zachte vacht maar hij stopte niet. Hij reed zelfs
weer sneller zodat het licht voorgoed over het beest viel.
Cees
17 september 2019 — 12:23
ja, mooie haas… helaas…
alja
17 september 2019 — 13:07
bij alles dat W. vertelt, zegt hij ‘maak daar maar weer poëzie van’