Alle tijden had ze opgeschreven, alles in tweevoud. Het briefje
stak nog uit haar linker jaszak terwijl de kopie

in haar handen wapperde, ze keek er voortdurend op. Zodra
echter de trein met vijf en toen tien en

uiteindelijk zestien minuten te laat op het eerste station binnen
kwam, leek niets meer te kloppen, ze frommelde

het ene briefje in elkaar en liet de ander als bewijs van haar
poging zitten. Haar buurvrouw zei dat het altijd

zo ging en mopperde luid. De helft van de reizigers deed dat,
de andere helft deed niets. Het alternatief

van alles lag in hun handen, ze sleepten, krasten, wuifden en
lachten op en naar hun schermpje, stonden

eensgezind op voor de uitgang en zagen niet het weiland aan
hun voeten in plaats van de platgetreden stad.