“Het eerste dat ik in deze wereld wist was dat ik alleen was en niet werd gezien. Toen wist ik dat dat niet zo was. Je bent niet alleen mijn haven in de storm, waarnaar vrouwen van middelbare leeftijd geacht worden uit te zien. Je bent een donkere en flonkerende zee en het zout, strak opdrogend op mijn huid, onder een felle, blekende zon. Je bent de school witvisjes waar we doorheen lopen. Je bent de kleine vissersboot, de boeg zo verschoten dat je nauwelijks ziet dat hij blauw is. Je bent de paarse hemels, regen die in het zand spettert tot het bijna modder is, en je bent het licht dat zal komen. Je bent de kleine, gestuukte huisjes met blauw en wit en blikkerende zinken daken bij de pieren en de stoffige kippen die door het café rennen. Je bent het opgelapte zeil en de hoopvolle mast en de gerafelde groenige touwen. Je bent de schelpen, de dunne, parelmoerachtige die bijna verkruimelen in je zak, en de brede blauwe, die net grove messen zijn. Je bent de kleine meisjes die water dragen in hun rode emmertjes, en je bent de vernielde zandkastelen bij zonsondergang, druk versierd met zeewier en meeuwenveren. Je bent de ochtendstond die het donker terugduwt tot het strand glinstert en de meisjes terugkomen met hun emmertjes, hand in hand.”

uit White houses, Amy Bloom
vertaald tot Witte huizen door Paul Syrier