De taal van mijn moeder wordt met rode lijntjes versierd
als teken van onbegrip, onmin in

het uitspreken. Het is alsof ik haar hoor ruziën en mijn
vader alvast erop uit gestuurd wordt de

wandbordjes te kopen die ter verzoening aan de keukenmuur
verschijnen, het goud om haar polsen, de

soepele stoffen om haar ranke lijf. Het dakje, schuine streep
of rondje boven vele letters onzichtbaar

in alle pogingen elkaar te begrijpen. Er is een dichter die
met gesloten ogen haar bijna zingt, het

gebruik van de verleden tijd, ik zie zusjes op het erf de
melkbussen schrobben, in de sloot loopt

een laatste restje melk, de deksels kletteren tegen de tegels,
haar wangen rood bloost zij.