Vanwaar die blauwe plekken op uw armen?
    Daar liggen dikwerf schedels die ik troost

Waartoe die schuimkraag op uw dunne lippen?
   Ik wil alleen door wie verdorst gekust.

Hoezo die huidrits in uw dij en kuitspier?
   Opdat wat brak zwelt ademt en weer slinkt

Waarom hebt u dat masker los gesneden?
   De wangen smachtten naar een koele bries.

Wat maakt uw handschrift grillig en onleesbaar?
   De zinnen die het zwachtelt zijn gewond.

Vanwaar die rode vlekken op uw vingers?
   Dat doet een aardvrucht die te schielijk rijpt.

Welk wonder denkt uw offer aan te richten?
   Een heling die verholen liefde wit.

Piet Gerbrandy, uit: Alles te verbergen / Niets te verbergen
(verzamelbundel Harry Vaandrager)