Bij Stegenga kochten we de koek, de oranje versierde
harde plakken, de lichtzoute bergen lucht,

de brokken waaruit de sukade eerst opgewipt werd en
daarna in de vleespan verdwenen, het

zoete suikerbrood dat als souvenir naar het andere land
verdween, we deden de groeten en alles was

‘best juh’ en langs de kerk schuifelden we met onze
armen vol en wisten hoe koud het daarbinnen

was, hoe recht de banken en rechtop wij en dan langs
het water en over de brug en met onze

armen tegen de deur bonkend tot vanuit de tuin mijn
grootmoeder haar mand meenam en ons

bevrijdde van de last en ‘tiege best’ zei en dat was altijd
meer en dan legde zij twee plakjes bij ieder kopje.