Waarom ik lachen moest, weet ik niet. Niet voluit maar
dat halve grijnzen dat je doet als je ook nog praat.

Dat zodra een woord wegvalt, je mondhoek vertrekt tot
omdat tijdens die twee met elkaar botsen.

Dat je ogen oplichten en je handen drukker worden, over
elkaar heen en je haar daarover valt zonder dat

je je hoofd beweegt. Ook kijk ik naar buiten alsof het daar
zomaar achter een boom tevoorschijn komt of

lui met de voeten vooruit op een bankje zit en de ander,
de ander doet alsof hij van niets weet.

Hij luistert en ziet mijn mond krullen en alsof daar nog
een kruimel zit, veegt hij even met

een vinger langs de lijnen maar dat plezier komt van veel
verder dan het bordje onder mijn borsten.